Jeremiah 11

71) Stort

Alsof hij zeide: Wilt Gij immers uw vollen toorn uitstorten, doe het toch niet over uw eigen volk, maar liever over uwe en uws volks vijanden.

72) niet kennen,

Zie Job 18:21, en Ps. 79:6.

Job 18.21 Ps 79.6
1) Hoort

Gij Jeremia, en andere van mijn vrome profeten en priesters, die nog onder het volk overig zijt, [gelijk sommigen dit nemen] hoort dit en draagt het daarna het volk voor.

2) mannen

Hebreeuws, man. Zie boven Jer. 4:3; alzo onder Jer. 11:9.

Jer 4.3 11.9
3) Zeg dan

Gij Jeremia.

4) man,

Dat is de mens, of een ieder; gelijk Ps. 1:1, en elders dikwijls. Zie Job 12:10.

Ps 1.1 Job 12.10

5) hoort

Dat is, die de wet Gods niet gehoorzaam is.

6) ijzeroven,

Zie Deut. 4:20.

De 4.20

7) stem

Dat is, woorden, geboden.

8) dezelve,

Te weten woorden des verbonds, gelijk Jer. 11:3, en onder Jer. 11:6.

Jer 11.3,6

9) volk zijn,

Gelijk boven Jer. 7:23.

Jer 7.23
10) vloeiende

Zie Exod. 3:8.

Ex 3.8

11) Amen,

Zie Num. 5:22; Deut. 27:15.

Nu 5.22 De 27.15
12) ernstiglijk

Hebreeuws, betuigende betuigd.

13) ten dage

Dat is, van den tijd aan.

14) vroeg

Zie boven Jer. 7:13.

Jer 7.13
15) goeddunken

Zie Jer. 2:17.

Jer 2.17

16) hunlieder

Het boze hart van allen.

17) heb Ik

Dat is, zal Ik zekerlijk over hen brengen.

18) woorden

Te weten de bijgevoegde dreigementen, dat is gedreigde straffen; zie daarvan Lev. 26, en Deut. 28.

19) verbintenis

Ligue, samenzwering, om kwaad te doen, regelrecht strijdende tegen het verbond, dat zij met mij gemaakt en bezworen hebben.

20) voorvaderen,

Die in de woestijn, en voorts in de volgende tijden, ongehoorzaam geweest zijn.

21) zij hebben

Als boze nakomelingen van hun boze voorvaders.

22) gebroken,

Of, vernietigd.

23) gemaakt heb.

Zie Gen. 15:17,18.

Ge 15.17,18
24) kwaad

Dat is, straf, ongeluk, ellende, enz. gelijk Jer. 11:12.

Jer 11.12

25) uitkomen;

Dat is, zichzelven daaruit redden; vergelijk Micha 2:3.

Mic 2.3
26) gans niet

Hebreeuws, verlossende niet verlossen.

27) kwaads.

Dat ik over hen brengen zal, Jer. 11:11; alzo Jer. 11:14,17,23.

Jer 11.11,14,17,23
28) [naar]

Gelijk boven Jer. 2:28.

Jer 2.28

29) schaamte,

Dat is, den schandelijken afgod Ba„l; zie boven Jer. 3:24.

Jer 3.24
30) Gij dan,

O Jeremia.

31) Wat heeft

Vergelijk de manier van spreken met 2 Sam. 16:10, en de aantekening aldaar.

2Sa 16.10

32) beminde

Te weten, dit volk, [het Hebreeuwse woord staat in het mannelijk geslacht, maar de volgende woorden in het vrouwelijke] dat zich alzo noemt, of er op beroemt dat het mijn bemind volk is; of, God noemt hen zo, niettegenstaande hunne ondankbaarheid, vanwege zijn verbond, dat Hij met hen en hunne vaderen gemaakt, en de weldaden, die Hij hun bewezen had; vergelijk onder Jer. 12:7,8; Rom. 3:3, en Rom. 11:28. Sommigen verstaan hierdoor den profeet Jeremia en andere dienstknechten van God, die dagelijks in den tempel tot dit boze volk profeteerden; vergelijk boven Jer. 7:2; alsof God zeide: Wat hebben mijne knechten meer in den tempel bij dit wederspannig volk te doen om hen te onderwijzen, of voor hen te bidden? Zie Jer. 11:14.

Jer 12.7,8 Ro 3.3 11.28 Jer 7.2 11.14

33) Mijn huis

Den tempel; alsof God zeide: Wat lopen zij veel in den tempel, daar zij toch zo vol van alle boosheid zijn?

34) zij

Versta, de dochter mijns volks, of de stad Jeruzalem, dat is de inwoners.

35) schandelijke

Anders: grove schandelijkheid, omdat het Hebreeuwse woord, betekenende een gruwelijk feit, of aanslag [zie Spreuk. 31:16], hier ene letter meer heeft dan gewoonlijk, dienende tot verzwaring van de betekenis; vergelijk Ps. 3:3. Versta hierdoor de gruwelijke afgoderij, waarvan Jer. 11:13, enz.

Pr 31.16 Ps 3.2 Jer 11.13

36) [met]

Te weten met vele afgoden, gelijk boven Jer. 11:13; of men kan het duiden op de menigte of groten hoop dergenen, die deze gruwelen bedreven, aldus: Dewijl velen hunner deze schandelijke daad bedrijven; sommigen stellen in plaats van met vele, [ja zelfs] de groten; vergelijk Ezech. 8:11, en Ezech. 23:39.

Jer 11.13 Eze 8.11 23.39

37) het heilige vlees

Hebreeuws, het vlees der heiligheid, of des heiligdoms, zijn van u geweken, of zullen van u wijken. Gelijk het woord vlees bij ons in het getal van velen niet gebruikelijk is, alzo wordt het ook in den Hebreeuwsen Bijbelsen tekst niet meer dan eens [Spreuk. 14:30] in het getal van velen gebruikt. De zin is: Al uwe offeranden, o Jeruzalem, deugen niet meer, gij doet geen heilig offer meer, omdat gij alles met uwe boosheid ontheiligt. Sommigen verstaan het aldus: Dat God hen dreige, de tijd is voorhanden dat zij, om hunne goddeloosheid gestraft en uit hun land verjaagd zijnde, in den tempel niet meer zullen kunnen komen, noch offeren, noch hun vrolijke maaltijden van het vlees der offeranden houden, gelijk zij nu deden, doch met een gruwelijke ontheiliging van Gods heilige inzettingen, waarom hen God uit zijn huis en land verstoten zou. Sommigen verstaan door het heilige vlees de oprechte Isra‰lieten, die uitwendig en inwendig besneden waren.

Pr 14.30

38) Wanneer

Of, want [in] uwe boosheid, enz. Anders: wanneer uw kwaad; [dat is, uwe straf, ellende voorhanden is, of door mijne profeten voorzegd of gedreigd wordt] dan verheugt gij u; dat is, gij veracht mijne dreigementen zozeer, dat gij ook, als tot mijn spijt, des te meer vreugde bedrijft, om te tonen dat gij er niet op past.

39) liefelijke

Hebreeuws, vrucht van gedaante.

40) geroep

Vergelijk Ezech. 1:24.

Eze 1.24

41) vuur

Versta, de verwoesting, het verderf en de vertering van land en lieden, door de Babyloni‰rs.

42) denzelven

Olijfboom. Anders: een vuur heeft zijne bladeren aangestoken.

43) takken

Of, scheuten, loten, spruiten.

44) zullen

Anders: zullen zij verbreken.

45) geplant,

Als een olijfboom, gelijk in Jer. 11:16 gezegd is.

Jer 11.16

46) kwaad

Het verderf door de Babyloni‰rs.

47) te vertoornen,

Of, tot toorn te verwekken.

48) HEERE

Als ik in eenvoudigheid mijn beroep waarnam, volgens Gods last, en op geen kwaad dacht.

49) hebt Gij

Dit spreekt Jeremia tot God, dien hij als getuige neemt, dat hij hier van niets spreekt uit menselijke onderstellingen of meningen, maar alleen uit de goddelijke openbaring, door een gezicht. Vergelijk onder Jer. 24:1.

Jer 24.1
50) om te slachten;

Ter slachting, om geslacht te worden, dat men hem slachte.

51) gedachten

Dat is, boze aanslagen en praktijken tegen mij voorhanden.

52) den boom

Te weten den profeet Jeremia met zijne leer en profetie.

53) vrucht

Hebreeuws eigenlijk, brood; dat is spijs, en voorts vrucht, als die ter spijs dient.

54) land

Zie Ps. 27:13.

Ps 27.13
55) rechtvaardige

Hebreeuws, rechter der gerechtigheid, of die gerechtigheid richt.

56) nieren

De innerlijkste en verborgen gedachten en bewegingen; zie Job 19:27; Ps. 7:10.

Job 19.27 Ps 7.9

57) van hen zien;

Die Gij van hen zult nemen, of aan hen doen.

58) ontdekt.

Als mijn advokaat en rechter voorgedragen en bevolen.

59) Anathoth,

Zie boven Jer. 1:1.

Jer 1.1

60) ziel zoeken,

Naar uw leven staan; zie Exod. 4:19; 2 Sam. 4:8.

Ex 4.19 2Sa 4.8
61) bezoeking

Dat is, hen straffen; zie Gen. 21:1.

Ge 21.1
62) overblijfsel

Dat is, niemand zal er van overblijven, zij zullen allen omkomen en uitgeroeid worden. Welverstaande, zo zij zich niet bekeren.

63) het jaar

Of, [te weten] het jaar hunner bezoeking; dat is, hunner straf; alzo onder Jer. 23:12, enz.

Jer 23.12
Copyright information for DutKant